De ijsbeer is nauw verwant aan de
bruine beer.
Hoe ziet hij
eruit?
De ijsbeer is vuilwit; hij woont in
het arctische en subarctische gebied en zwerft over een groot areaal
rond, zwemmend van ijsschotsen naar ijsbergen, maar houdt zich ook
aan de kust van het vasteland en de eilanden op.
De kop is lang en smal, de nek lang
en het lichaam (160–250 cm lang, gewicht 300–450 kg, de mannetjes
zijn groter en zwaarder dan de vrouwtjes) dicht en lang behaard,
evenals de voetzolen; hiermee kunnen zij zich gemakkelijk
voortbewegen op gladde bodem.
De neus is zwart, oren en staart
(8–10 cm) zijn kort.

Roofdieren
IJsberen zijn de grootste roofdieren
van het noordpoolgebied, met de mens als enige vijand; hun prooien
bestaan uit zeehonden, vis, zeevogels en kleine knaagdieren, terwijl
ook aas en 's zomers plantaardig materiaal (bessen en kruiden)
gegeten worden.
Het dier kan door
nieuwsgierigheid gevaarlijk voor de mens worden; de jacht is
tegenwoordig vrijwel overal verboden.
Niet erg
sociaal
IJsberen zijn niet zo sociaal;
hooguit treft men er drie tot vier bijeen, wat meestal een wijfje
met grote jongen zijn. Alleen bij grote kadavers als aangespoelde
walvisachtigen ziet men soms meer dieren bijeen, evenals bij
vuilnisbelten van menselijke nederzettingen. IJsberen kunnen goed
zwemmen en duiken.
Jongen
Na een draagtijd van ca. acht maanden
werpt het wijfje om de 2 à 3 jaar in de winter 1 à 3 ratgrote,
hulpeloze jongen die geruime tijd in een zeer beschut sneeuwhol
verzorgd worden; Ze worden tot 35 jaar oud.